Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. bekopen:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für bekopen (Niederländisch) ins Deutsch

bekopen:

bekopen Verb (bekoop, bekoopt, bekocht, bekochten, bekocht)

  1. bekopen
    bezahlen; büßen für; erkaufen
    • bezahlen Verb (bezahle, bezahlst, bezahlt, bezahlte, bezahltet, bezahlt)
    • büßen für Verb (büße für, büßt für, büßte für, büßtet für, gebüßt für)
    • erkaufen Verb

Konjugationen für bekopen:

o.t.t.
  1. bekoop
  2. bekoopt
  3. bekoopt
  4. bekopen
  5. bekopen
  6. bekopen
o.v.t.
  1. bekocht
  2. bekocht
  3. bekocht
  4. bekochten
  5. bekochten
  6. bekochten
v.t.t.
  1. heb bekocht
  2. hebt bekocht
  3. heeft bekocht
  4. hebben bekocht
  5. hebben bekocht
  6. hebben bekocht
v.v.t.
  1. had bekocht
  2. had bekocht
  3. had bekocht
  4. hadden bekocht
  5. hadden bekocht
  6. hadden bekocht
o.t.t.t.
  1. zal bekopen
  2. zult bekopen
  3. zal bekopen
  4. zullen bekopen
  5. zullen bekopen
  6. zullen bekopen
o.v.t.t.
  1. zou bekopen
  2. zou bekopen
  3. zou bekopen
  4. zouden bekopen
  5. zouden bekopen
  6. zouden bekopen
diversen
  1. bekoop!
  2. bekoopt!
  3. bekocht
  4. bekopend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für bekopen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
bezahlen bekopen afrekenen; belonen; betalen; bezoldigen; dokken; duur bekopen; honoreren; salariëren; zich kwijten
büßen für bekopen duur bekopen
erkaufen bekopen

Wiktionary Übersetzungen für bekopen:

bekopen
verb
  1. iets ~ met een prijs ergens voor betalen

Verwandte Übersetzungen für bekopen