Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. vastpakken:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für vastpakken (Niederländisch) ins Deutsch

vastpakken:

vastpakken Verb (pak vast, pakt vast, pakte vast, pakten vast, vastgepakt)

  1. vastpakken (beetgrijpen; grijpen; aanklampen; beetpakken; vastklampen)
    festhalten; greifen; anfassen; anpacken; festgreifen; fassen; zugreifen
    • festhalten Verb (halte fest, hältst fest, hält fest, hielte fest, hieltet fest, festgehalten)
    • greifen Verb (greife, greifst, greift, griff, grifft, gegriffen)
    • anfassen Verb (fasse an, fasst an, fasste an, fasstet an, angefaßt)
    • anpacken Verb (packe an, packst an, packt an, packte an, packtet an, angepackt)
    • festgreifen Verb (greife fest, greifst fest, greift fest, griff fest, grifft fest, festgegriffen)
    • fassen Verb (fasse, fasst, fasste, fasstet, gefasst)
    • zugreifen Verb (greife zu, greifst zu, greift zu, griff zu, grifft zu, zugegriffen)
  2. vastpakken (grijpen; beetgrijpen; vastgrijpen; )
    anpacken; fassen; packen; greifen; begreifen; festgreifen
    • anpacken Verb (packe an, packst an, packt an, packte an, packtet an, angepackt)
    • fassen Verb (fasse, fasst, fasste, fasstet, gefasst)
    • packen Verb (packe, packst, packt, packte, packtet, gepackt)
    • greifen Verb (greife, greifst, greift, griff, grifft, gegriffen)
    • begreifen Verb (begreife, begreifst, begreift, begriff, begrifft, begriffen)
    • festgreifen Verb (greife fest, greifst fest, greift fest, griff fest, grifft fest, festgegriffen)

Konjugationen für vastpakken:

o.t.t.
  1. pak vast
  2. pakt vast
  3. pakt vast
  4. pakken vast
  5. pakken vast
  6. pakken vast
o.v.t.
  1. pakte vast
  2. pakte vast
  3. pakte vast
  4. pakten vast
  5. pakten vast
  6. pakten vast
v.t.t.
  1. heb vastgepakt
  2. hebt vastgepakt
  3. heeft vastgepakt
  4. hebben vastgepakt
  5. hebben vastgepakt
  6. hebben vastgepakt
v.v.t.
  1. had vastgepakt
  2. had vastgepakt
  3. had vastgepakt
  4. hadden vastgepakt
  5. hadden vastgepakt
  6. hadden vastgepakt
o.t.t.t.
  1. zal vastpakken
  2. zult vastpakken
  3. zal vastpakken
  4. zullen vastpakken
  5. zullen vastpakken
  6. zullen vastpakken
o.v.t.t.
  1. zou vastpakken
  2. zou vastpakken
  3. zou vastpakken
  4. zouden vastpakken
  5. zouden vastpakken
  6. zouden vastpakken
en verder
  1. ben vastgepakt
  2. bent vastgepakt
  3. is vastgepakt
  4. zijn vastgepakt
  5. zijn vastgepakt
  6. zijn vastgepakt
diversen
  1. pak vast!
  2. pakt vast!
  3. vastgepakt
  4. vastpakkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

vastpakken [znw.] Nomen

  1. vastpakken (beetnemen; greep; beetpakken)
    Festnehmen; Festpacken

Übersetzung Matrix für vastpakken:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
Festnehmen beetnemen; beetpakken; greep; vastpakken
Festpacken beetnemen; beetpakken; greep; vastpakken
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
anfassen aanklampen; beetgrijpen; beetpakken; grijpen; vastklampen; vastpakken betasten; bevoelen; voelen
anpacken aanklampen; aanpakken; beetgrijpen; beetnemen; beetpakken; grijpen; vastgrijpen; vastklampen; vastnemen; vastpakken; vatten aanpakken; onderhanden nemen
begreifen aanpakken; beetgrijpen; beetnemen; beetpakken; grijpen; vastgrijpen; vastnemen; vastpakken; vatten begrijpen; beseffen; doorzien; doorzien hebben; inzien; leerstof beheersen; met het verstand vatten; onder de knie hebben; onderkennen; opvatten; realiseren; snappen; verstaan
fassen aanklampen; aanpakken; beetgrijpen; beetnemen; beetpakken; grijpen; vastgrijpen; vastklampen; vastnemen; vastpakken; vatten aanhouden; arresteren; begrijpen; beseffen; betrappen; doorzien; gevangennemen; grijpen; iets bemachtigen; inrekenen; inzien; klauwen; met het verstand vatten; nuttigen; obsederen; onderkennen; oppakken; pakken; realiseren; snappen; te pakken krijgen; vangen; vatten; verkrijgen; verschalken; verstrikken; zich beheersen
festgreifen aanklampen; aanpakken; beetgrijpen; beetnemen; beetpakken; grijpen; vastgrijpen; vastklampen; vastnemen; vastpakken; vatten
festhalten aanklampen; beetgrijpen; beetpakken; grijpen; vastklampen; vastpakken beet hebben; beethouden; bevestigen; detineren; gevangenhouden; in hechtenis houden; indexeren; knellen; niet laten gaan; van indexnummers voorzien; vastbinden; vasthebben; vasthouden; vastklemmen; vastknellen; vastleggen; vastmaken; vastzetten; verbinden; verzekeren
greifen aanklampen; aanpakken; beetgrijpen; beetnemen; beetpakken; grijpen; vastgrijpen; vastklampen; vastnemen; vastpakken; vatten aanhouden; arresteren; buitmaken; gevangennemen; grijpen; inrekenen; klauwen; obsederen; oppakken; pakken; toeslaan; vangen; vatten; verstrikken
packen aanpakken; beetgrijpen; beetnemen; beetpakken; grijpen; vastgrijpen; vastnemen; vastpakken; vatten grijpen; inpakken; klauwen; nemen; obsederen; pakken; vangen; vatten; verstrikken
zugreifen aanklampen; beetgrijpen; beetpakken; grijpen; vastklampen; vastpakken aanpakken; grijpen; ingrijpen; toegrijpen; toetasten; zich bedienen

Wiktionary Übersetzungen für vastpakken:

vastpakken
verb
  1. iets of iemand grijpen en vasthouden

Cross Translation:
FromToVia
vastpakken erfassen; greifen grasp — to grip
vastpakken erbeuten; ergreifen; ertappen; erwischen; fangen; fassen attraper — Prendre à une trappe, à un piège ou à quelque chose de semblable.
vastpakken erbeuten; ergreifen; ertappen; erwischen; fangen; fassen capturers’emparer d’un être vivant ou d’une chose.
vastpakken packen; greifen; fangen; fassen; erwischen saisir — Prendre vivement.