Niederländisch

Detailübersetzungen für pakken (Niederländisch) ins Deutsch

pakken:

pakken Verb (pak, pakt, pakte, pakten, gepakt)

  1. pakken (halen)
    holen; bekommen
    • holen Verb (hole, holst, holt, holte, holtet, geholt)
    • bekommen Verb (bekomme, bekommst, bekommt, bekam, bekamt, bekommen)
  2. pakken (grijpen; vangen; verstrikken; vatten; klauwen)
    packen; greifen; fangen; fassen; erfassen; kriegen; festnehmen; einpacken; ergreifen; erwischen; eingreifen; abfangen; erhaschen; verhaften; verwickeln; überlisten
    • packen Verb (packe, packst, packt, packte, packtet, gepackt)
    • greifen Verb (greife, greifst, greift, griff, grifft, gegriffen)
    • fangen Verb (fange, fängst, fängt, fing, finget, gefangen)
    • fassen Verb (fasse, fasst, fasste, fasstet, gefasst)
    • erfassen Verb (erfaße, erfaßt, erfaßte, erfaßtet, erfaßt)
    • kriegen Verb (kriege, kriegst, kriegt, kriegte, kriegtet, gekriegt)
    • festnehmen Verb (nehme fest, nimmst fest, nimmt fest, nahm fest, nahmt fest, festgenommen)
    • einpacken Verb (packe ein, packst ein, packt ein, packte ein, packtet ein, eingepackt)
    • ergreifen Verb (ergreife, ergreifst, ergreift, ergriff, ergrifft, ergriffen)
    • erwischen Verb (erwische, erwischst, erwischt, erwischte, erwischtet, erwischt)
    • eingreifen Verb (greife ein, greifst ein, greift ein, griff ein, grifft ein, eingegriffen)
    • abfangen Verb (fange ab, fangst ab, fangt ab, fangte ab, fangtet ab, abgefangen)
    • erhaschen Verb (erhasche, erhascht, erhaschte, erhaschtet, erhascht)
    • verhaften Verb (verhafte, verhaftest, verhaftet, verhaftete, verhaftetet, verhaftet)
    • verwickeln Verb (verwickele, verwickelst, verwickelt, verwickelte, verwickeltet, verwickelt)
    • überlisten Verb (überliste, überlistest, überlistet, überlistete, überlistetet, überlistet)
  3. pakken (nemen)
    verwenden; benutzen; packen; anwenden; gebrauchen; erfassen; hantieren; handhaben; nehmen
    • verwenden Verb (verwende, verwendest, verwendet, verwendete, verwendetet, verwendet)
    • benutzen Verb (benutze, benutzt, benutzte, benutztet, benutzt)
    • packen Verb (packe, packst, packt, packte, packtet, gepackt)
    • anwenden Verb (wende an, wendest an, wendet an, wendete an, wendetet an, angewendet)
    • gebrauchen Verb (gebrauche, gebrauchst, gebraucht, gebrauchte, gebrauchtet, gebraucht)
    • erfassen Verb (erfaße, erfaßt, erfaßte, erfaßtet, erfaßt)
    • hantieren Verb (hantiere, hantierst, hantiert, hantierte, hantiertet, hantiert)
    • handhaben Verb (handhabe, handhabst, handhabt, handhabte, handhabtet, gehandhabt)
    • nehmen Verb (nehme, nimmst, nimmt, nahm, nahmet, genommen)

Konjugationen für pakken:

o.t.t.
  1. pak
  2. pakt
  3. pakt
  4. pakken
  5. pakken
  6. pakken
o.v.t.
  1. pakte
  2. pakte
  3. pakte
  4. pakten
  5. pakten
  6. pakten
v.t.t.
  1. heb gepakt
  2. hebt gepakt
  3. heeft gepakt
  4. hebben gepakt
  5. hebben gepakt
  6. hebben gepakt
v.v.t.
  1. had gepakt
  2. had gepakt
  3. had gepakt
  4. hadden gepakt
  5. hadden gepakt
  6. hadden gepakt
o.t.t.t.
  1. zal pakken
  2. zult pakken
  3. zal pakken
  4. zullen pakken
  5. zullen pakken
  6. zullen pakken
o.v.t.t.
  1. zou pakken
  2. zou pakken
  3. zou pakken
  4. zouden pakken
  5. zouden pakken
  6. zouden pakken
en verder
  1. ben gepakt
  2. bent gepakt
  3. is gepakt
  4. zijn gepakt
  5. zijn gepakt
  6. zijn gepakt
diversen
  1. pak!
  2. pakt!
  3. gepakt
  4. pakkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für pakken:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
abfangen grijpen; klauwen; pakken; vangen; vatten; verstrikken afvangen; buitmaken; onderscheppen; ondervangen; onderweg opvangen; opnemen; opvangen; vangen; wat neervalt opvangen
anwenden nemen; pakken aangrijpen; aanwenden; benutten; bezigen; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; toepassen; utiliseren
bekommen halen; pakken behalen; bekomen; iets bemachtigen; in ontvangst nemen; krijgen; ontvangen; opstrijken; te pakken krijgen; verkrijgen; verwerven; winnen; zich hervinden
benutzen nemen; pakken aangrijpen; aanwenden; benutten; bezigen; exploiteren; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; opgebruiken; opkrijgen; opmaken; toepassen; uitbuiten; utiliseren
eingreifen grijpen; klauwen; pakken; vangen; vatten; verstrikken bemiddelen; ingrijpen; interfereren; interrumperen; interveniëren; obsederen; tussenbeide komen; tussenkomen
einpacken grijpen; klauwen; pakken; vangen; vatten; verstrikken emballeren; inpakken; inwikkelen; kartonneren; kelderen; obsederen; uitbuiken; uitzakken; verpakken; zakken
erfassen grijpen; klauwen; nemen; pakken; vangen; vatten; verstrikken aanhouden; arresteren; betrappen; bijsluiten; bijvoegen; gevangennemen; iets bemachtigen; indexeren; inrekenen; insluiten; nuttigen; obsederen; omtrekken; oppakken; registreren; snappen; te pakken krijgen; toevoegen; van indexnummers voorzien; verkrijgen; verschalken; verstaan
ergreifen grijpen; klauwen; pakken; vangen; vatten; verstrikken aangrijpen; aanhouden; arresteren; betrappen; gevangennemen; iets bemachtigen; inrekenen; nuttigen; obsederen; ontroeren; oppakken; snappen; te pakken krijgen; verkrijgen; verschalken
erhaschen grijpen; klauwen; pakken; vangen; vatten; verstrikken nuttigen; obsederen; verschalken
erwischen grijpen; klauwen; pakken; vangen; vatten; verstrikken betrappen; iets onverwachts doen; nuttigen; obsederen; snappen; te pakken krijgen; tepakkenkrijgen; verrassen; verschalken
fangen grijpen; klauwen; pakken; vangen; vatten; verstrikken betrappen; nuttigen; obsederen; snappen; tempo maken; verschalken
fassen grijpen; klauwen; pakken; vangen; vatten; verstrikken aanhouden; aanklampen; aanpakken; arresteren; beetgrijpen; beetnemen; beetpakken; begrijpen; beseffen; betrappen; doorzien; gevangennemen; grijpen; iets bemachtigen; inrekenen; inzien; met het verstand vatten; nuttigen; obsederen; onderkennen; oppakken; realiseren; snappen; te pakken krijgen; vastgrijpen; vastklampen; vastnemen; vastpakken; vatten; verkrijgen; verschalken; zich beheersen
festnehmen grijpen; klauwen; pakken; vangen; vatten; verstrikken aanhouden; arresteren; gevangennemen; handboeien omdoen; in de boeien slaan; in hechtenis nemen; inrekenen; ketenen; obsederen; oppakken; vatten
gebrauchen nemen; pakken aangrijpen; aanwenden; benutten; bezigen; bikken; bunkeren; consumeren; doorjagen; drugs consumeren; eten; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; naar binnen werken; nuttigen; opeten; opmaken; oppeuzelen; schransen; schrokken; tegoed doen; toepassen; tot zich nemen; utiliseren; verbruiken; verorberen; vreten; zitten proppen
greifen grijpen; klauwen; pakken; vangen; vatten; verstrikken aanhouden; aanklampen; aanpakken; arresteren; beetgrijpen; beetnemen; beetpakken; buitmaken; gevangennemen; grijpen; inrekenen; obsederen; oppakken; toeslaan; vangen; vastgrijpen; vastklampen; vastnemen; vastpakken; vatten
handhaben nemen; pakken aangrijpen; aanwenden; benutten; bezigen; gebruik maken van; gebruiken; handhaven; hanteren; stand houden; toepassen; utiliseren
hantieren nemen; pakken aangrijpen; aanwenden; benutten; bezigen; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; mobiliseren; toepassen
holen halen; pakken afhalen en meenemen; behalen; distribueren; iets halen; iets ophalen; lenen; ontlenen; ophalen; oppikken; ronddelen; uitreiken; verdelen; verkrijgen; winnen
kriegen grijpen; klauwen; pakken; vangen; vatten; verstrikken obsederen; oorlog voeren; verkrijgen; verwerven
nehmen nemen; pakken binnenkrijgen; opslokken; zwelgen
packen grijpen; klauwen; nemen; pakken; vangen; vatten; verstrikken aanpakken; beetgrijpen; beetnemen; beetpakken; grijpen; inpakken; obsederen; vastgrijpen; vastnemen; vastpakken; vatten
verhaften grijpen; klauwen; pakken; vangen; vatten; verstrikken aanhouden; arresteren; detineren; gevangenhouden; gevangennemen; in hechtenis houden; in hechtenis nemen; inrekenen; obsederen; oppakken; vasthouden; vatten
verwenden nemen; pakken aangrijpen; aanwenden; benutten; bezigen; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; toepassen; utiliseren
verwickeln grijpen; klauwen; pakken; vangen; vatten; verstrikken compliceren; ingewikkeld maken; moeilijk maken; verwikkelen
überlisten grijpen; klauwen; pakken; vangen; vatten; verstrikken
- houden; nemen
OtherVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
verwickeln erbij betrekken; verwikkelen

Verwandte Wörter für "pakken":


Synonyms for "pakken":


Antonyme für "pakken":


Verwandte Definitionen für "pakken":

  1. vast blijven zitten1
    • deze lijm pakt niet1
  2. alles wat je mee wilt nemen, erin doen1
    • ik moet mijn koffer nog pakken1
  3. het grijpen of tevoorschijn halen1
    • pak maar een koekje1

Wiktionary Übersetzungen für pakken:

pakken
  1. eine Sache greifen
  2. (transitiv) sich einer Person oder Sache bemächtigen
  3. (transitiv) wie viel ist zu zahlen, was wird gewünscht?
  4. (transitiv) etwas empfangen, etwas erhalten, etwas erlangen, etwas (oder einen Zustand) erreichen
verb
  1. jemanden oder etwas in die Hand, in die Gewalt, zu fassen bekommen, festhalten

Cross Translation:
FromToVia
pakken anschaffen; schnappen; kriegen; erwischen; holen; besorgen get — obtain
pakken ergreifen; fassen seize — grab
pakken nehmen; greifen take — to grab with the hands
pakken erbeuten; ergreifen; ertappen; erwischen; fangen; fassen attraper — Prendre à une trappe, à un piège ou à quelque chose de semblable.
pakken erbeuten; ergreifen; ertappen; erwischen; fangen; fassen capturers’emparer d’un être vivant ou d’une chose.
pakken packen; greifen; fangen; fassen; erwischen saisir — Prendre vivement.

pakken form of pak:

pak [de ~ (m)] Nomen

  1. de pak (kostuum; maatpak)
    Kostüm; der Anzug; der Smoking
  2. de pak (baal)
    Paket; Bund; Bündel
  3. de pak (herenkostuum)
    Kostüm; Päckchen; Paket; Bund; Postpaket; Kästchen; kleinePaket; Bündel

Übersetzung Matrix für pak:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
Anzug kostuum; maatpak; pak aantocht; in aantocht; nadering; tenue; uniform
Bund baal; herenkostuum; pak akkoord; associatie; band; binding; boekdeel; bond; bondgenootschap; bosje; broederschap; bundel; coalitie; coöperatie; deel; federatie; genootschap; liga; moot; pact; plak; samenwerkingsverband; schoof; sociëteit; tranche; unie; verbond; verdrag; vereniging; volume
Bündel baal; herenkostuum; pak bos; bosje; bosjes; bundel; bundels; moot; plak; schoof; schoven; tranche
Kostüm herenkostuum; kostuum; maatpak; pak mantelkostuum; moot; plak; tenue; tranche; uniform
Kästchen herenkostuum; pak doosje; kabinetje; kast; kastje; kistje; kleine opbergdoos; kratje; moot; plak; relikwiehouder; schrijn; tranche
Paket baal; herenkostuum; pak bundel; moot; pakje; pakket; plak; postpakket; tranche
Postpaket herenkostuum; pak moot; pakje; pakket; plak; postpakket; tranche
Päckchen herenkostuum; pak doosje; kleine opbergdoos; moot; pakje; pakket; plak; postpakket; tranche
Smoking kostuum; maatpak; pak smoking; smokingkostuum; tenue; uniform
kleinePaket herenkostuum; pak
Not SpecifiedVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
Bündel bundel

Verwandte Wörter für "pak":


Synonyms for "pak":


Verwandte Definitionen für "pak":

  1. bundel van iets1
    • hij heeft een pak oude kranten bij zich1
  2. grote hoeveelheid1
    • er ligt een dik pak sneeuw1
  3. kartonnen doos waar levensmiddelen in zitten1
    • ik koop drie pakken melk1
  4. kleren die bij elkaar horen1
    • vader droeg een pak met een grijs streepje1
  5. wat ingepakt is1
    • er kwam een pakje met de post1

Wiktionary Übersetzungen für pak:

pak
noun
  1. pakket
  2. lading
  3. kleding
  4. een groep wolven

Cross Translation:
FromToVia
pak Paket package — something which is packed
pak Scheibe; Schicht gisement — marine|fr situation des côtes de la mer.
pak Ballen; Paket; Bündel; Päckchen paquetemballage, colis, regroupant plusieurs choses.

Verwandte Übersetzungen für pakken