Übersicht
Französisch nach Niederländisch: mehr Daten
-
enchaîner:
- aanhouden; arresteren; gevangennemen; oppakken; inrekenen; verbinden; samenvoegen; koppelen; aaneenschakelen; gijzelen; vastleggen; vastketenen; vastkluisteren; paren; handboeien omdoen; ketenen; in de boeien slaan; boeien; binden; kluisteren; sorteren; rangeren; schiften; uitzoeken; ordenen; intrigeren; fascineren
-
Wiktionary:
- enchaîner → aaneenschakelen, boeien
- enchaîner → aaneenschakelen, aaneenrijgen, in de boeien slaan, handboeien omdoen, boeien, van, thema, wisselen
Französisch
Detailübersetzungen für enchaîner (Französisch) ins Niederländisch
enchaîner:
enchaîner Verb (enchaîne, enchaînes, enchaînons, enchaînez, enchaînent, enchaînais, enchaînait, enchaînions, enchaîniez, enchaînaient, enchaînai, enchaînas, enchaîna, enchaînâmes, enchaînâtes, enchaînèrent, enchaînerai, enchaîneras, enchaînera, enchaînerons, enchaînerez, enchaîneront)
-
enchaîner (arrêter; saisir; écrouer; prendre; mettre en état d'arrestation)
-
enchaîner (joindre; lier)
verbinden; samenvoegen; koppelen; aaneenschakelen-
aaneenschakelen Verb (schakel aaneen, schakelt aaneen, schakelde aaneen, schakelden aaneen, aaneengeschakeld)
-
enchaîner (prendre en otage; emprisonner pour dettes)
-
enchaîner
vastleggen; vastketenen; vastkluisteren-
vastkluisteren Verb (kluister vast, kluistert vast, kluisterde vast, kluisterden vast, vastgekluisterd)
-
enchaîner
aaneenschakelen-
aaneenschakelen Verb (schakel aaneen, schakelt aaneen, schakelde aaneen, schakelden aaneen, aaneengeschakeld)
-
-
enchaîner (unir; connecter; relier; associer; joindre; adjoindre; assembler)
-
enchaîner (mettre aux fers; passer les menottes)
handboeien omdoen; ketenen; in de boeien slaan-
handboeien omdoen Verb (doe handboeien om, doet handboeien om, deed handboeien om, deden handboeien om, handboeien omgedaan)
-
in de boeien slaan Verb (sla in de boeien, slaat in de boeien, sloeg in de boeien, sloegen in de boeien, in de boeien geslagen)
-
-
enchaîner (lier; saisir; prendre; joindre; captiver; passer les menottes; relier; ligoter)
-
enchaîner (trier; classer; arranger; sélectionner; repartir; séparer; passer les vitesses; coupler)
-
enchaîner (fasciner; captiver; saisir; passer les menottes; prendre; lier; relier; obséder; ligoter)
Konjugationen für enchaîner:
Présent
- enchaîne
- enchaînes
- enchaîne
- enchaînons
- enchaînez
- enchaînent
imparfait
- enchaînais
- enchaînais
- enchaînait
- enchaînions
- enchaîniez
- enchaînaient
passé simple
- enchaînai
- enchaînas
- enchaîna
- enchaînâmes
- enchaînâtes
- enchaînèrent
futur simple
- enchaînerai
- enchaîneras
- enchaînera
- enchaînerons
- enchaînerez
- enchaîneront
subjonctif présent
- que j'enchaîne
- que tu enchaînes
- qu'il enchaîne
- que nous enchaînions
- que vous enchaîniez
- qu'ils enchaînent
conditionnel présent
- enchaînerais
- enchaînerais
- enchaînerait
- enchaînerions
- enchaîneriez
- enchaîneraient
passé composé
- ai enchaîné
- as enchaîné
- a enchaîné
- avons enchaîné
- avez enchaîné
- ont enchaîné
divers
- enchaîne!
- enchaînez!
- enchaînons!
- enchaîné
- enchaînant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles
Übersetzung Matrix für enchaîner:
Synonyms for "enchaîner":
Wiktionary Übersetzungen für enchaîner:
enchaîner
Cross Translation:
verb
enchaîner
-
lier quelqu’un avec une chaîne ou attacher quelqu’un avec des chaîner à quelque chose.
- enchaîner → aaneenschakelen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• enchaîner | → aaneenschakelen; aaneenrijgen | ↔ concatenate — link together |
• enchaîner | → in de boeien slaan; handboeien omdoen; boeien | ↔ handcuff — to apply handcuffs |
• enchaîner | → van; thema; wisselen | ↔ segue — to move smoothly from one topic to another |
Computerübersetzung von Drittern: