Deutsch

Detailübersetzungen für nehmen (Deutsch) ins Niederländisch

nehmen:

nehmen Verb (nehme, nimmst, nimmt, nahm, nahmet, genommen)

  1. nehmen (hinunterschlucken; verschlucken; hereinkriegen; )
    binnenkrijgen; opslokken; zwelgen
    • binnenkrijgen Verb (krijg binnen, krijgt binnen, kreeg binnen, kregen binnen, binnengekregen)
    • opslokken Verb (slok op, slokt op, slokte op, slokten op, opgeslokt)
    • zwelgen Verb (zwelg, zwelgt, zwolg, zwolgen, gezwolgen)
  2. nehmen (verwenden; benutzen; packen; )
    nemen
    – het grijpen of tevoorschijn halen 1
    • nemen Verb (neem, neemt, nam, namen, genomen)
      • neem maar een koekje hoor!1
    pakken
    • pakken Verb (pak, pakt, pakte, pakten, gepakt)

Konjugationen für nehmen:

Präsens
  1. nehme
  2. nimmst
  3. nimmt
  4. nehmen
  5. nehmt
  6. nehmen
Imperfekt
  1. nahm
  2. nahmst
  3. nahm
  4. nahmen
  5. nahmet
  6. nahmen
Perfekt
  1. habe genommen
  2. hast genommen
  3. hat genommen
  4. haben genommen
  5. habt genommen
  6. haben genommen
1. Konjunktiv [1]
  1. nehme
  2. nehmest
  3. nehme
  4. nehmen
  5. nehmet
  6. nehmen
2. Konjunktiv
  1. nähme
  2. nähmest
  3. nähme
  4. nähmen
  5. nähmet
  6. nähmen
Futur 1
  1. werde nehmen
  2. wirst nehmen
  3. wird nehmen
  4. werden nehmen
  5. werdet nehmen
  6. werden nehmen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde nehmen
  2. würdest nehmen
  3. würde nehmen
  4. würden nehmen
  5. würdet nehmen
  6. würden nehmen
Diverses
  1. nimm!
  2. nehmt!
  3. nehmen Sie!
  4. genommen
  5. nehmend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Übersetzung Matrix für nehmen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
binnenkrijgen aufessen; auffressen; bunkern; einstecken; fressen; futtern; genießen; hereinkriegen; hineinstopfen; hinunterschlingen; hinunterschlucken; nehmen; schlingen; schlucken; schwelgen; stopfen; verschlingen; verschlucken; verspeisen; vertilgen; verzehren; ätzen
nemen anwenden; benutzen; erfassen; gebrauchen; handhaben; hantieren; nehmen; packen; verwenden
opslokken aufessen; auffressen; bunkern; einstecken; fressen; futtern; genießen; hereinkriegen; hineinstopfen; hinunterschlingen; hinunterschlucken; nehmen; schlingen; schlucken; schwelgen; stopfen; verschlingen; verschlucken; verspeisen; vertilgen; verzehren; ätzen
pakken anwenden; benutzen; erfassen; gebrauchen; handhaben; hantieren; nehmen; packen; verwenden abfangen; bekommen; eingreifen; einpacken; erfassen; ergreifen; erhaschen; erwischen; fangen; fassen; festnehmen; greifen; holen; kriegen; packen; verhaften; verwickeln; überlisten
zwelgen aufessen; auffressen; bunkern; einstecken; fressen; futtern; genießen; hereinkriegen; hineinstopfen; hinunterschlingen; hinunterschlucken; nehmen; schlingen; schlucken; schwelgen; stopfen; verschlingen; verschlucken; verspeisen; vertilgen; verzehren; ätzen fressen; futtern; hineinstopfen; pfropfen; prassen; schlemmen; schwelgen; stopfen; vollstopfen

Synonyms for "nehmen":


Wiktionary Übersetzungen für nehmen:

nehmen nehmen
verb
  1. iets ongewild inslikken
  2. iets vastpakken met de handen
  3. zorgen dat iemand ergens niet meer over beschikt
  4. iets nemen, ontnemen

Cross Translation:
FromToVia
nehmen nemen; pakken take — to grab with the hands
nehmen nemen take — to grab and move to oneself
nehmen nemen take — to get into one's possession
nehmen klokken; timen; chronometreren time — to measure time
nehmen herkrijgen; herwinnen; manen; aanmanen; aansporen; beknorren; berispen; terechtwijzen; verwijten; restitueren; terugbetalen; terugstorten; vergelden; beoordelen; keuren; kritiseren reprendre — Prendre de nouveau. (Sens général)

Verwandte Übersetzungen für nehmen