Deutsch

Detailübersetzungen für aufwinden (Deutsch) ins Niederländisch

aufwinden:

aufwinden Verb (winde auf, windest auf, windet auf, wand auf, wandet auf, aufgewunden)

  1. aufwinden (prickeln; erregen; anregen; )
    opwinden; opwekken; prikkelen; stimuleren
    • opwinden Verb (wind op, windt op, wond op, wonden op, opgewonden)
    • opwekken Verb (wek op, wekt op, wekte op, wekten op, opgewekt)
    • prikkelen Verb (prikkel, prikkelt, prikkelde, prikkelden, geprikkeld)
    • stimuleren Verb (stimuleer, stimuleert, stimuleerde, stimuleerden, gestimuleerd)
  2. aufwinden (hochziehen; takeln; winden; aufholen)
    hijsen; ophijsen
    • hijsen Verb (hijs, hijst, hees, hesen, gehesen)
    • ophijsen Verb (hijs op, hijst op, hees op, hesen op, opgehesen)
  3. aufwinden (hochkrempeln; aufrollen; aufwickeln)
    opstropen; oprollen
    • opstropen Verb (stroop op, stroopt op, stroopte op, stroopten op, opgestroopt)
    • oprollen Verb (rol op, rolt op, rolde op, rolden op, opgerold)
  4. aufwinden (aufwickeln)
    opwikkelen; opwinden; haspelen; op een haspel winden; opklossen
  5. aufwinden (stampfen; poltern; lärmen)
    klossen; lopen met geluid
  6. aufwinden (poltern; lärmen; klöppeln; stampfen)
    stommelen
    • stommelen Verb (stommel, stommelt, stommelde, stommelden, gestommeld)
  7. aufwinden (hinaufdrehen; aufdrehen; aufrollen; )
    opdraaien; omhoogdraaien; hoger draaien
    • opdraaien Verb (draai op, draait op, draaide op, draaiden op, opgedraaid)
    • omhoogdraaien Verb (draai omhoog, draait omhoog, draaide omhoog, draaiden omhoog, omhooggedraaid)
    • hoger draaien Verb (draai hoger, draait hoger, draaide hoger, draaiden hoger, hoger gedraaid)

Konjugationen für aufwinden:

Präsens
  1. winde auf
  2. windest auf
  3. windet auf
  4. winden auf
  5. windet auf
  6. winden auf
Imperfekt
  1. wand auf
  2. wandst auf
  3. wand auf
  4. wanden auf
  5. wandet auf
  6. wanden auf
Perfekt
  1. habe aufgewunden
  2. hast aufgewunden
  3. hat aufgewunden
  4. haben aufgewunden
  5. habt aufgewunden
  6. haben aufgewunden
1. Konjunktiv [1]
  1. winde auf
  2. windest auf
  3. winde auf
  4. winden auf
  5. windet auf
  6. winden auf
2. Konjunktiv
  1. wände auf
  2. wändest auf
  3. wände auf
  4. wänden auf
  5. wändet auf
  6. wänden auf
Futur 1
  1. werde aufwinden
  2. wirst aufwinden
  3. wird aufwinden
  4. werden aufwinden
  5. werdet aufwinden
  6. werden aufwinden
1. Konjunktiv [2]
  1. würde aufwinden
  2. würdest aufwinden
  3. würde aufwinden
  4. würden aufwinden
  5. würdet aufwinden
  6. würden aufwinden
Diverses
  1. wind auf!
  2. windet auf!
  3. winden Sie auf!
  4. aufgewunden
  5. aufwindend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Übersetzung Matrix für aufwinden:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
klossen Getrampel; Stampfen; Trampeln
opwekken Anstiften
stimuleren Anbauen; Anfeuern; Animieren; Anregen; Anreizen; Anspornen; Anstoßen; Antreiben; Ermutigen; Fördern; Kultivieren
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
haspelen aufwickeln; aufwinden Unordnung machen; Wirrwarr machen
hijsen aufholen; aufwinden; hochziehen; takeln; winden aufbringen; aufholen; aufziehen; emporheben; hochheben; hochziehen
hoger draaien aufdrehen; aufrollen; aufwickeln; aufwinden; eindrehen; hinaufdrehen; hinaufschrauben; hochdrehen; hochschrauben
klossen aufwinden; lärmen; poltern; stampfen
lopen met geluid aufwinden; lärmen; poltern; stampfen
omhoogdraaien aufdrehen; aufrollen; aufwickeln; aufwinden; eindrehen; hinaufdrehen; hinaufschrauben; hochdrehen; hochschrauben
op een haspel winden aufwickeln; aufwinden
opdraaien aufdrehen; aufrollen; aufwickeln; aufwinden; eindrehen; hinaufdrehen; hinaufschrauben; hochdrehen; hochschrauben
ophijsen aufholen; aufwinden; hochziehen; takeln; winden
opklossen aufwickeln; aufwinden
oprollen aufrollen; aufwickeln; aufwinden; hochkrempeln
opstropen aufrollen; aufwickeln; aufwinden; hochkrempeln
opwekken anregen; anreizen; anspornen; aufreizen; aufwinden; erhitzen; erregen; kitzeln; knuddeln; kosen; prickeln; reizen; schmeicheln; stimulieren aktivieren; ankurbeln; anregen; aufmuntern; aufmöbeln; aufpolieren; beleben; ermuntern; ermutigen; hervorrufen; neu beleben; neubeleben; reanimieren; reizen; stimulieren; verbessern; wecken; zusprechen
opwikkelen aufwickeln; aufwinden
opwinden anregen; anreizen; anspornen; aufreizen; aufwickeln; aufwinden; erhitzen; erregen; kitzeln; knuddeln; kosen; prickeln; reizen; schmeicheln; stimulieren
prikkelen anregen; anreizen; anspornen; aufreizen; aufwinden; erhitzen; erregen; kitzeln; knuddeln; kosen; prickeln; reizen; schmeicheln; stimulieren anfeuern; animieren; ankurbeln; anregen; anspornen; aufmuntern; aufmöbeln; aufpolieren; ermuntern; ermutigen; jemand motivieren; motivieren; reizen; stimulieren; verbessern; zusprechen
stimuleren anregen; anreizen; anspornen; aufreizen; aufwinden; erhitzen; erregen; kitzeln; knuddeln; kosen; prickeln; reizen; schmeicheln; stimulieren aktivieren; anblasen; anfachen; anfeuern; animieren; ankurbeln; anregen; anschüren; anspornen; aufmuntern; aufmöbeln; aufpolieren; bejauchzen; beleben; ermuntern; ermutigen; feiern; fördern; hervorrufen; jemand motivieren; jubeln; komplimentieren; motivieren; neubeleben; reizen; schüren; stimulieren; verbessern; wecken; zujauchzen; zujubeln; zusprechen
stommelen aufwinden; klöppeln; lärmen; poltern; stampfen

Synonyms for "aufwinden":