Deutsch

Detailübersetzungen für beauftragen (Deutsch) ins Niederländisch

beauftragen:

beauftragen Verb (beuaftrage, beuaftragst, beuaftragt, beuaftragte, beuaftragtet, beauftragt)

  1. beauftragen (auftragen)
    belasten; opdragen
    • belasten Verb (belast, belastte, belastten, belast)
    • opdragen Verb (draag op, draagt op, droeg op, droegen op, opgedragen)
  2. beauftragen (befehlen; gebieten; auftragen; )
    bevelen; gelasten; opdragen; commanderen; verordenen; decreteren; gebieden
    • bevelen Verb (beveel, beveelt, beval, bevolen, bevolen)
    • gelasten Verb (gelast, gelastte, gelastten, gelast)
    • opdragen Verb (draag op, draagt op, droeg op, droegen op, opgedragen)
    • commanderen Verb (commandeer, commandeert, commandeerde, commandeerden, gecommandeerd)
    • verordenen Verb (verorden, verordent, verordende, verordenden, verordend)
    • decreteren Verb (decreteer, decreteert, decreteerde, decreteerden, gedecreteerd)
    • gebieden Verb (gebied, gebiedt, gebood, geboden, geboden)
  3. beauftragen (beschweren; sich beschweren; reklamieren; klagen; beanstanden)
    bezwaren; bezwaar maken; bezwaar aantekenen
    • bezwaren Verb (bezwaar, bezwaart, bezwaarde, bezwaarden, bezwaard)
    • bezwaar maken Verb (maak bezwaar, maakt bezwaar, maakte bezwaar, maakten bezwaar, bezwaar gemaakt)
    • bezwaar aantekenen Verb (teken bezwaar aan, tekent bezwaar aan, tekende bezwaar aan, tekenden bezwaar aan, bezwaar aangetekend)
  4. beauftragen (befehlen; kommandieren)
    opdragen; decreteren; bevelen; verordenen; verordonneren; gelasten; gebieden; commanderen
    • opdragen Verb (draag op, draagt op, droeg op, droegen op, opgedragen)
    • decreteren Verb (decreteer, decreteert, decreteerde, decreteerden, gedecreteerd)
    • bevelen Verb (beveel, beveelt, beval, bevolen, bevolen)
    • verordenen Verb (verorden, verordent, verordende, verordenden, verordend)
    • verordonneren Verb (verordonneer, verordonneert, verordonneerde, verordonneerden, verordonneerd)
    • gelasten Verb (gelast, gelastte, gelastten, gelast)
    • gebieden Verb (gebied, gebiedt, gebood, geboden, geboden)
    • commanderen Verb (commandeer, commandeert, commandeerde, commandeerden, gecommandeerd)
  5. beauftragen (herauftragen; widmen; hinaufführen; )
    rechtop zetten; omhoogbrengen

Konjugationen für beauftragen:

Präsens
  1. beuaftrage
  2. beuaftragst
  3. beuaftragt
  4. beuaftragen
  5. beuaftragt
  6. beuaftragen
Imperfekt
  1. beuaftragte
  2. beuaftragtest
  3. beuaftragte
  4. beuaftragten
  5. beuaftragtet
  6. beuaftragten
Perfekt
  1. habe beauftragt
  2. hast beauftragt
  3. hat beauftragt
  4. haben beauftragt
  5. habt beauftragt
  6. haben beauftragt
1. Konjunktiv [1]
  1. beuaftrage
  2. beuaftragest
  3. beuaftrage
  4. beuaftragen
  5. beuaftraget
  6. beuaftragen
2. Konjunktiv
  1. beuaftragte
  2. beuaftragtest
  3. beuaftragte
  4. beuaftragten
  5. beuaftragtet
  6. beuaftragten
Futur 1
  1. werde beauftragen
  2. wirst beauftragen
  3. wird beauftragen
  4. werden beauftragen
  5. werdet beauftragen
  6. werden beauftragen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde beauftragen
  2. würdest beauftragen
  3. würde beauftragen
  4. würden beauftragen
  5. würdet beauftragen
  6. würden beauftragen
Diverses
  1. beuaftrag!
  2. beuaftragt!
  3. beuaftragen Sie!
  4. beauftragt
  5. beautragend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Übersetzung Matrix für beauftragen:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
verordenen Anordnen; Vorschreiben
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
belasten auftragen; beauftragen
bevelen auftragen; beauftragen; befehlen; beherrschen; erlassen; gebieten; herrschen; kommandieren; regieren anordnen; auftragen; befehlen; diktieren; gebieten; verordnen; vorschreiben
bezwaar aantekenen beanstanden; beauftragen; beschweren; klagen; reklamieren; sich beschweren
bezwaar maken beanstanden; beauftragen; beschweren; klagen; reklamieren; sich beschweren
bezwaren beanstanden; beauftragen; beschweren; klagen; reklamieren; sich beschweren Schwerer machen; beladen; belasten; beschweren; erschweren; schwerer machen; verstärken
commanderen auftragen; beauftragen; befehlen; beherrschen; erlassen; gebieten; herrschen; kommandieren; regieren anordnen; befehlen; führen; gebieten; kommandieren; leiten; lenken; steuern; verordnen
decreteren auftragen; beauftragen; befehlen; beherrschen; erlassen; gebieten; herrschen; kommandieren; regieren ankündigen; anordnen; ansagen; befehlen; bekanntmachen; bestimmen; dekretieren; diktieren; etwas erlaßen; verlesen; verordnen; vorschreiben
gebieden auftragen; beauftragen; befehlen; beherrschen; erlassen; gebieten; herrschen; kommandieren; regieren Herr sein über; anordnen; auftragen; befehlen; diktieren; gebieten; herrschen über; verordnen; vorschreiben
gelasten auftragen; beauftragen; befehlen; beherrschen; erlassen; gebieten; herrschen; kommandieren; regieren Herr sein über; anordnen; auftragen; befehlen; diktieren; gebieten; herrschen über; verordnen; vorschreiben
omhoogbrengen beauftragen; herauftragen; hinaufbringen; hinaufführen; hingeben; widmen; übertragen
opdragen auftragen; beauftragen; befehlen; beherrschen; erlassen; gebieten; herrschen; kommandieren; regieren Auftrag erteilen
rechtop zetten beauftragen; herauftragen; hinaufbringen; hinaufführen; hingeben; widmen; übertragen
verordenen auftragen; beauftragen; befehlen; beherrschen; erlassen; gebieten; herrschen; kommandieren; regieren anordnen; befehlen; bekanntmachen; bestimmen; diktieren; verordnen; vorschreiben
verordonneren beauftragen; befehlen; kommandieren

Synonyms for "beauftragen":


Wiktionary Übersetzungen für beauftragen:


Cross Translation:
FromToVia
beauftragen laden; belasten met; opdracht geven; opdragen chargergarnir d’une charge.