Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. vermanen:


Niederländisch

Detailübersetzungen für vermanen (Niederländisch) ins Schwedisch

vermanen:

vermanen Verb (vermaan, vermaant, vermaande, vermaanden, vermaand)

  1. vermanen (berispen; terechtwijzen)
    banna; klandra; tillrättavisa; läxa upp
    • banna Verb (bannar, bannade, bannat)
    • klandra Verb (klandrar, klandrade, klandrat)
    • tillrättavisa Verb (tillrättavisar, tillrättavisade, tillrättavisat)
    • läxa upp Verb (läxer upp, läxte upp, läxt upp)
  2. vermanen (waarschuwen; berispen; manen; terechtwijzen)
    förmana; tillrättavisa; förehålla
    • förmana Verb (förmanar, förmanade, förmanat)
    • tillrättavisa Verb (tillrättavisar, tillrättavisade, tillrättavisat)
    • förehålla Verb (förehåller, förehöll, förehållit)

Konjugationen für vermanen:

o.t.t.
  1. vermaan
  2. vermaant
  3. vermaant
  4. vermanen
  5. vermanen
  6. vermanen
o.v.t.
  1. vermaande
  2. vermaande
  3. vermaande
  4. vermaanden
  5. vermaanden
  6. vermaanden
v.t.t.
  1. heb vermaand
  2. hebt vermaand
  3. heeft vermaand
  4. hebben vermaand
  5. hebben vermaand
  6. hebben vermaand
v.v.t.
  1. had vermaand
  2. had vermaand
  3. had vermaand
  4. hadden vermaand
  5. hadden vermaand
  6. hadden vermaand
o.t.t.t.
  1. zal vermanen
  2. zult vermanen
  3. zal vermanen
  4. zullen vermanen
  5. zullen vermanen
  6. zullen vermanen
o.v.t.t.
  1. zou vermanen
  2. zou vermanen
  3. zou vermanen
  4. zouden vermanen
  5. zouden vermanen
  6. zouden vermanen
diversen
  1. vermaan!
  2. vermaant!
  3. vermaand
  4. vermanend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für vermanen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
banna berispen; terechtwijzen; vermanen beknorren
förehålla berispen; manen; terechtwijzen; vermanen; waarschuwen
förmana berispen; manen; terechtwijzen; vermanen; waarschuwen
klandra berispen; terechtwijzen; vermanen aanklagen; aanmerken; aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; betichten; blameren; gispen; hekelen; laken; nadragen; ten laste leggen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden
läxa upp berispen; terechtwijzen; vermanen
tillrättavisa berispen; manen; terechtwijzen; vermanen; waarschuwen beknorren