Übersicht
Niederländisch Synonyms:   mehr Daten
  1. venten:
  2. vent:


Niederländisch

Detailed Synonyms for venten in Niederländisch

venten:

venten Verb (vent, ventte, ventten, gevent)

  1. venten
    huis-aan-huis-verkopen; leuren; venten

Konjugationen für venten:

o.t.t.
  1. vent
  2. vent
  3. vent
  4. venten
  5. venten
  6. venten
o.v.t.
  1. ventte
  2. ventte
  3. ventte
  4. ventten
  5. ventten
  6. ventten
v.t.t.
  1. heb gevent
  2. hebt gevent
  3. heeft gevent
  4. hebben gevent
  5. hebben gevent
  6. hebben gevent
v.v.t.
  1. had gevent
  2. had gevent
  3. had gevent
  4. hadden gevent
  5. hadden gevent
  6. hadden gevent
o.t.t.t.
  1. zal venten
  2. zult venten
  3. zal venten
  4. zullen venten
  5. zullen venten
  6. zullen venten
o.v.t.t.
  1. zou venten
  2. zou venten
  3. zou venten
  4. zouden venten
  5. zouden venten
  6. zouden venten
diversen
  1. vent!
  2. vent!
  3. gevent
  4. ventend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Verwandte Wörter für "venten":


venten form of vent:

vent [de ~ (m)] Nomen

  1. de vent
    de knakker; de man; de knul; de vent; de gozer; de kerel; de gast
  2. de vent
    het sujet; het heerschap; de vent
  3. de vent
    de knakker; de knul; de kerel; goser; de gozer; de vent
  4. de vent
    de man; de manspersoon; de vent; de kerel
  5. de vent
    – stoere man 1
    de kerel; de vent
    – stoere man 1
    • kerel [de ~ (m)] Nomen
      • dag kerel, hoe gaat het?1
    • vent [de ~ (m)] Nomen
      • Bas is een flinke vent1

Verwandte Wörter für "vent":


Alternate Synonyms for "vent":


Verwandte Definitionen für "vent":

  1. stoere man1
    • Bas is een flinke vent1