Übersicht
Niederländisch Synonyms:   mehr Daten
  1. raadplegen:


Niederländisch

Detailed Synonyms for raadplegen in Niederländisch

raadplegen:

raadplegen Verb (raadpleeg, raadpleegt, raadpleegde, raadpleegden, geraadpleegd)

  1. raadplegen
    consulteren; raadplegen
    • consulteren Verb (consulteer, consulteert, consulteerde, consulteerden, geconsulteerd)
    • raadplegen Verb (raadpleeg, raadpleegt, raadpleegde, raadpleegden, geraadpleegd)

Konjugationen für raadplegen:

o.t.t.
  1. raadpleeg
  2. raadpleegt
  3. raadpleegt
  4. raadplegen
  5. raadplegen
  6. raadplegen
o.v.t.
  1. raadpleegde
  2. raadpleegde
  3. raadpleegde
  4. raadpleegden
  5. raadpleegden
  6. raadpleegden
v.t.t.
  1. heb geraadpleegd
  2. hebt geraadpleegd
  3. heeft geraadpleegd
  4. hebben geraadpleegd
  5. hebben geraadpleegd
  6. hebben geraadpleegd
v.v.t.
  1. had geraadpleegd
  2. had geraadpleegd
  3. had geraadpleegd
  4. hadden geraadpleegd
  5. hadden geraadpleegd
  6. hadden geraadpleegd
o.t.t.t.
  1. zal raadplegen
  2. zult raadplegen
  3. zal raadplegen
  4. zullen raadplegen
  5. zullen raadplegen
  6. zullen raadplegen
o.v.t.t.
  1. zou raadplegen
  2. zou raadplegen
  3. zou raadplegen
  4. zouden raadplegen
  5. zouden raadplegen
  6. zouden raadplegen
en verder
  1. ben geraadpleegd
  2. bent geraadpleegd
  3. is geraadpleegd
  4. zijn geraadpleegd
  5. zijn geraadpleegd
  6. zijn geraadpleegd
diversen
  1. raadpleeg!
  2. raadpleegt!
  3. geraadpleegd
  4. raadplegend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze