Übersicht
Niederländisch nach Französisch:   mehr Daten
  1. voorbijtrekken:


Niederländisch

Detailübersetzungen für voorbijtrekken (Niederländisch) ins Französisch

voorbijtrekken:

voorbijtrekken Verb (trek voorbij, trekt voorbij, trok voorbij, trokken voorbij, voorbij getrokken)

  1. voorbijtrekken (overwaaien)
    être apporté par le vent; arriver
    • arriver Verb (arrive, arrives, arrivons, arrivez, )

Konjugationen für voorbijtrekken:

o.t.t.
  1. trek voorbij
  2. trekt voorbij
  3. trekt voorbij
  4. trekken voorbij
  5. trekken voorbij
  6. trekken voorbij
o.v.t.
  1. trok voorbij
  2. trok voorbij
  3. trok voorbij
  4. trokken voorbij
  5. trokken voorbij
  6. trokken voorbij
v.t.t.
  1. ben voorbij getrokken
  2. bent voorbij getrokken
  3. is voorbij getrokken
  4. zijn voorbij getrokken
  5. zijn voorbij getrokken
  6. zijn voorbij getrokken
v.v.t.
  1. was voorbij getrokken
  2. was voorbij getrokken
  3. was voorbij getrokken
  4. waren voorbij getrokken
  5. waren voorbij getrokken
  6. waren voorbij getrokken
o.t.t.t.
  1. zal voorbijtrekken
  2. zult voorbijtrekken
  3. zal voorbijtrekken
  4. zullen voorbijtrekken
  5. zullen voorbijtrekken
  6. zullen voorbijtrekken
o.v.t.t.
  1. zou voorbijtrekken
  2. zou voorbijtrekken
  3. zou voorbijtrekken
  4. zouden voorbijtrekken
  5. zouden voorbijtrekken
  6. zouden voorbijtrekken
diversen
  1. trek voorbij!
  2. trekt voorbij!
  3. voorbij getrokken
  4. voorbijtrekkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für voorbijtrekken:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
arriver plaatsvinden
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
arriver overwaaien; voorbijtrekken aankomen; aflopen; arriveren; bedingen; bekruipen; belanden; bewerkstelligen; eindigen; finishen; fixen; gebeuren; geraken; geschieden; het gevoel krijgen; in aantocht zijn; klaarspelen; lappen; opdagen; opduiken; opkomen; overkomen; overmannen; overmeesteren; overweldigen; passeren; plaats hebben; plaats vinden; plaatsvinden; snel komen; terechtkomen; vergaan; verlopen; verschijnen; verstrijken; vervallen; verzeilen; voor elkaar krijgen; voorbijgaan; voordoen; voorvallen; zich aandienen; zich meester maken van; zich voordoen
être apporté par le vent overwaaien; voorbijtrekken