Übersicht
Niederländisch nach Französisch:   mehr Daten
  1. uitbundigheid:
  2. uitbundig:
  3. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für uitbundigheid (Niederländisch) ins Französisch

uitbundigheid:

uitbundigheid [de ~ (v)] Nomen

  1. de uitbundigheid (enthousiasme; uitgelatenheid)
    l'exaltation; l'enchantement; l'enthousiasme; l'extase; l'élan; l'ardeur; la liesse; l'exubérance; la grande joie

Übersetzung Matrix für uitbundigheid:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
ardeur enthousiasme; uitbundigheid; uitgelatenheid aandrang; aandrift; ambitie; animo; belangstelling; bevlogenheid; bezieling; daadkracht; devotie; doortastendheid; drang; drift; eerzucht; elan; energie; enthousiasme; esprit; fascinatie; felheid; fut; geboeidheid; gedrevenheid; geestdrift; genegenheid; genoegen; genot; gloed; hartstocht; hartstochtelijkheid; heftigheid; hevigheid; hitte; ijver; ijverigheid; intensiteit; interesse; inzet; kracht; lust; momentum; naarstigheid; nijverheid; noestigheid; onrustigheid; onstuimigheid; overgave; passie; pit; puf; temperament; toegewijdheid; toewijding; trouw; turbulentie; vlam; vlijt; vlijtigheid; vurigheid; vuur; warmte; wellust; werklust; werkzaamheid; woeligheid; zin; zorgzaamheid
enchantement enthousiasme; uitbundigheid; uitgelatenheid aanlokkelijkheid; aantrekkelijkheid; aanvechting; ban; bekoorlijkheid; bekoring; betoverende invloed; betovering; enthousiasme; extase; fascinatie; gedrevenheid; geestvervoering; magie; seductie; temptatie; trance; verleiding; verlokking; verovering; verrukking; vervoering; verzoeking
enthousiasme enthousiasme; uitbundigheid; uitgelatenheid betovering; bevlogenheid; bezieling; enthousiasme; extase; gedrevenheid; geestdrift; geestvervoering; trance; verrukking; vervoering
exaltation enthousiasme; uitbundigheid; uitgelatenheid bevlogenheid; bezieling; dweperij; enthousiasme; fanatisme; gedrevenheid; geestdrift; glorificatie; verheerlijking
extase enthousiasme; uitbundigheid; uitgelatenheid betovering; enthousiasme; euforie; extase; gedrevenheid; geestvervoering; trance; verrukking; vervoering; welbehagen
exubérance enthousiasme; uitbundigheid; uitgelatenheid dartelheid; joligheid; speelsheid
grande joie enthousiasme; uitbundigheid; uitgelatenheid blijheid; blijmoedigheid; enthousiasme; gedrevenheid; jolijt; jool; keet; keurigheid; lol; netheid; onberispelijkheid; opgeruimdheid; opgewektheid; ordelijkheid; plezier; pretmakerij; properheid; smetteloosheid; vrolijkheid
liesse enthousiasme; uitbundigheid; uitgelatenheid blijheid; blijmoedigheid; keurigheid; netheid; onberispelijkheid; opgeruimdheid; opgewektheid; ordelijkheid; properheid; smetteloosheid; vrolijkheid
élan enthousiasme; uitbundigheid; uitgelatenheid animo; belangstelling; bevlogenheid; bezieling; drift; enthousiasme; fascinatie; geboeidheid; gedrevenheid; geestdrift; hartstocht; ijver; ijverigheid; interesse; naarstigheid; nijverheid; noestigheid; passie; vlijt; vlijtigheid; vuur; werklust; werkzaamheid; zin

Verwandte Wörter für "uitbundigheid":



uitbundigheid form of uitbundig:

uitbundig Adjektiv

  1. uitbundig (uitgelaten)

Übersetzung Matrix für uitbundig:

ModifierVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
avec enthousiasme uitbundig; uitgelaten bevlogen; bezield; enthousiast; geestdriftig; gloedvol
avec exubérance uitbundig; uitgelaten
exubérant uitbundig; uitgelaten dartel; speels
turbulent uitbundig; uitgelaten bewogen; bezet; blij; blijmoedig; dartel; druk; drukbezet; lawaaierig; levendig; levenslustig; luid; luidruchtig; monter; ongedurig; onrustig; opgetogen; opgewekt; roerig; rumoerig; stoeiziek; tierig; turbulent; veelbewogen; vrolijk; woelig

Verwandte Wörter für "uitbundig":

  • uitbundigheid, uitbundiger, uitbundigere, uitbundigst, uitbundigste, uitbundige

Wiktionary Übersetzungen für uitbundig:

uitbundig
adjective
  1. Qui abonder, qui dépasse nettement en quantité ce qui est suffisant.
  2. Qui dépasser en largeur et en longueur la mesure ordinaire.
  3. Qui est abondant, qui est nombreux et disponible.
  4. Qualifie un corps considérer dans l’extension qu’il a d’un de ses côtés à l’autre, lorsqu'on parle de sa plus petite longueur, par opposition à long.
  5. Qui est large, copieux, abondant, profus.
  6. didactique|fr Qui a tendance à se répandre, en parlant d'un fluide.

Cross Translation:
FromToVia
uitbundig exubérante; exubérant exuberant — abundant, luxuriant, profuse, superabundant