Übersicht
Niederländisch nach Französisch:   mehr Daten
  1. opkrassen:


Niederländisch

Detailübersetzungen für opkrassen (Niederländisch) ins Französisch

opkrassen:

opkrassen Verb (kras op, krast op, kraste op, krasten op, opgekrast)

  1. opkrassen (ophoepelen; opdonderen; inrukken; oplazeren)
    décamper; ficher le camp; se casser; se retirer; s'en aller
    • décamper Verb (décampe, décampes, décampons, décampez, )
    • se casser Verb
    • se retirer Verb
    • s'en aller Verb
  2. opkrassen
    foutre le camp; décamper
    • décamper Verb (décampe, décampes, décampons, décampez, )

Konjugationen für opkrassen:

o.t.t.
  1. kras op
  2. krast op
  3. krast op
  4. krassen op
  5. krassen op
  6. krassen op
o.v.t.
  1. kraste op
  2. kraste op
  3. kraste op
  4. krasten op
  5. krasten op
  6. krasten op
v.t.t.
  1. ben opgekrast
  2. bent opgekrast
  3. is opgekrast
  4. zijn opgekrast
  5. zijn opgekrast
  6. zijn opgekrast
v.v.t.
  1. was opgekrast
  2. was opgekrast
  3. was opgekrast
  4. waren opgekrast
  5. waren opgekrast
  6. waren opgekrast
o.t.t.t.
  1. zal opkrassen
  2. zult opkrassen
  3. zal opkrassen
  4. zullen opkrassen
  5. zullen opkrassen
  6. zullen opkrassen
o.v.t.t.
  1. zou opkrassen
  2. zou opkrassen
  3. zou opkrassen
  4. zouden opkrassen
  5. zouden opkrassen
  6. zouden opkrassen
en verder
  1. heb opgekrast
  2. hebt opgekrast
  3. heeft opgekrast
  4. hebben opgekrast
  5. hebben opgekrast
  6. hebben opgekrast
diversen
  1. kras op!
  2. krast op!
  3. opgekrast
  4. opkrassend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für opkrassen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
décamper inrukken; opdonderen; ophoepelen; opkrassen; oplazeren afsteken; afvaren; de plaat poetsen; ervandoor gaan; hem smeren; wegvaren; zich uit de voeten maken; zich wegscheren
ficher le camp inrukken; opdonderen; ophoepelen; opkrassen; oplazeren 'm piepen; 'm smeren; de plaat poetsen; er tussenuit knijpen; er vandoor gaan; ervandoor gaan; hem smeren; met de noorderzon vertrekken; ontglippen; ontkomen; ontsnappen aan; ontvluchten; opflikkeren; oprotten; vluchten; wegdraven; weghaasten; weghollen; wegijlen; wegkomen; weglopen; wegrennen; wegsnellen; wegspoeden; wegstuiven; zich uit de voeten maken; zich vrijmaken
foutre le camp opkrassen inmaken; inpekelen; inzouten; opflikkeren; oprotten; opzouten
s'en aller inrukken; opdonderen; ophoepelen; opkrassen; oplazeren afreizen; afsteken; aftreden; afvaren; de plaat poetsen; deserteren; ervandoor gaan; gaan; heengaan; hem smeren; het leger ontvluchten; lopend weggaan; opbreken; opstappen; smeren; terugtrekken; uittreden; verdwijnen; verlaten; vertrekken; verwijderen; weggaan; weglopen; wegreizen; wegtrekken; wegvaren; zich uit de voeten maken
se casser inrukken; opdonderen; ophoepelen; opkrassen; oplazeren aan stukken breken; afknappen; breken; er vanaf breken; kapot gaan; kapotgaan; onklaar raken; sneuvelen; stuk gaan; stukbreken; stukgaan
se retirer inrukken; opdonderen; ophoepelen; opkrassen; oplazeren afmarcheren; afrollen; aftreden; heengaan; laten inrukken; ontrollen; ontslag nemen; op de achtergrond treden; terugtreden; terugtrekken; uitrollen; uittreden; verlaten; vertrekken; zich terugtrekken; zich verwijderen