Übersicht
Niederländisch nach Französisch:   mehr Daten
  1. ophoepelen:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für ophoepelen (Niederländisch) ins Französisch

ophoepelen:

ophoepelen Verb (hoepel op, hoepelt op, hoepelde op, hoepelden op, opgehoepeld)

  1. ophoepelen (opdonderen; opkrassen; inrukken; oplazeren)
    décamper; ficher le camp; se casser; se retirer; s'en aller
    • décamper Verb (décampe, décampes, décampons, décampez, )
    • se casser Verb
    • se retirer Verb
    • s'en aller Verb

Konjugationen für ophoepelen:

o.t.t.
  1. hoepel op
  2. hoepelt op
  3. hoepelt op
  4. hoepelen op
  5. hoepelen op
  6. hoepelen op
o.v.t.
  1. hoepelde op
  2. hoepelde op
  3. hoepelde op
  4. hoepelden op
  5. hoepelden op
  6. hoepelden op
v.t.t.
  1. ben opgehoepeld
  2. bent opgehoepeld
  3. is opgehoepeld
  4. zijn opgehoepeld
  5. zijn opgehoepeld
  6. zijn opgehoepeld
v.v.t.
  1. was opgehoepeld
  2. was opgehoepeld
  3. was opgehoepeld
  4. waren opgehoepeld
  5. waren opgehoepeld
  6. waren opgehoepeld
o.t.t.t.
  1. zal ophoepelen
  2. zult ophoepelen
  3. zal ophoepelen
  4. zullen ophoepelen
  5. zullen ophoepelen
  6. zullen ophoepelen
o.v.t.t.
  1. zou ophoepelen
  2. zou ophoepelen
  3. zou ophoepelen
  4. zouden ophoepelen
  5. zouden ophoepelen
  6. zouden ophoepelen
diversen
  1. hoepel op!
  2. hoepelt op!
  3. opgehoepeld
  4. ophoepelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

ophoepelen [znw.] Nomen

  1. ophoepelen (inrukken)

Übersetzung Matrix für ophoepelen:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
fait de décamper inrukken; ophoepelen
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
décamper inrukken; opdonderen; ophoepelen; opkrassen; oplazeren afsteken; afvaren; de plaat poetsen; ervandoor gaan; hem smeren; opkrassen; wegvaren; zich uit de voeten maken; zich wegscheren
ficher le camp inrukken; opdonderen; ophoepelen; opkrassen; oplazeren 'm piepen; 'm smeren; de plaat poetsen; er tussenuit knijpen; er vandoor gaan; ervandoor gaan; hem smeren; met de noorderzon vertrekken; ontglippen; ontkomen; ontsnappen aan; ontvluchten; opflikkeren; oprotten; vluchten; wegdraven; weghaasten; weghollen; wegijlen; wegkomen; weglopen; wegrennen; wegsnellen; wegspoeden; wegstuiven; zich uit de voeten maken; zich vrijmaken
s'en aller inrukken; opdonderen; ophoepelen; opkrassen; oplazeren afreizen; afsteken; aftreden; afvaren; de plaat poetsen; deserteren; ervandoor gaan; gaan; heengaan; hem smeren; het leger ontvluchten; lopend weggaan; opbreken; opstappen; smeren; terugtrekken; uittreden; verdwijnen; verlaten; vertrekken; verwijderen; weggaan; weglopen; wegreizen; wegtrekken; wegvaren; zich uit de voeten maken
se casser inrukken; opdonderen; ophoepelen; opkrassen; oplazeren aan stukken breken; afknappen; breken; er vanaf breken; kapot gaan; kapotgaan; onklaar raken; sneuvelen; stuk gaan; stukbreken; stukgaan
se retirer inrukken; opdonderen; ophoepelen; opkrassen; oplazeren afmarcheren; afrollen; aftreden; heengaan; laten inrukken; ontrollen; ontslag nemen; op de achtergrond treden; terugtreden; terugtrekken; uitrollen; uittreden; verlaten; vertrekken; zich terugtrekken; zich verwijderen