Übersicht
Niederländisch nach Französisch:   mehr Daten
  1. gereinigd:
  2. reinigen:
  3. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für gereinigd (Niederländisch) ins Französisch

gereinigd:

gereinigd Adjektiv

  1. gereinigd (netjes; zuiver; gekuist)
    propre; net; clair; proprement; bien

Übersetzung Matrix für gereinigd:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
bien activa; bezit; bezittingen; eigendom; goederen; have
AdjectiveVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
net gekuist; gereinigd; netjes; zuiver aanschouwelijk; begrijpelijk; direct; duidelijk; eenduidig; fel; hanig; helder; herkenbaar; hygienisch; keurig; kuis; netjes; netto; onbelast; ondubbelzinnig; onmiskenbaar; pinnig; proper; pure; recht door zee; regelrecht; rein; scherp; schoon; sec; snibbig; vinnig; vlijmend; zindelijk; zorgvuldig; zuiver; zuivere
ModifierVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
bien gekuist; gereinigd; netjes; zuiver aanlokkelijk; aardig; akkoord; behoorlijk; behoorlijke; bevallig; braaf; deugdzaam; erg; heerlijk; hemels; in hoge mate; in orde; knap; kostelijk; lekker; leuk; lief; mee eens; mooi; overheerlijk; reuzelekker; schoon; smakelijk; sympathiek; verlokkend; verreweg; verrukkelijk; voorbeeldig; welgemaakt; zalig; zoet
clair gekuist; gereinigd; netjes; zuiver aanschouwelijk; algemeen begrijpbaar; begrijpelijk; bevatbaar; bevattelijk; doorschijnend; doorzichtig; duidelijk; eenduidig; frappant; geprononceerd; glasachtig; glashelder; glazig; hel; helder; herkenbaar; in het oog lopend; in het oog springend; inzichtelijk; klaar; klare; kristalhelder; licht; markant; niet donker; onbewolkt; ondubbelzinnig; onknap; onmiskenbaar; opmerkelijk; opmerkenswaardig; opvallend; overzichtelijk; saillant; transparant; treffend; uitgesproken; verhelderend; verstaanbaar
propre gekuist; gereinigd; netjes; zuiver beleefd; beschaafd; brandschoon; fatsoenlijk; gemanierd; hygienisch; hygiënisch; karakteristiek; kenmerkend; keurig; kuis; maagdelijk; net; netjes; onbevlekt; onschuldig; proper; puur; rein; schoon; smetteloos; tekenend; typerend; typisch; vlekkeloos; voorkomend; welgemanierd; wellevend; welopgevoed; zindelijk; zorgvuldig; zuiver
proprement gekuist; gereinigd; netjes; zuiver hygienisch; hygiënisch; kuis; proper; rein; schoon; zuiver

reinigen:

reinigen [znw.] Nomen

  1. reinigen (wassen; wassing)
    le nettoyage; le lavage
  2. reinigen (schoonmaken; schoonmaak; reiniging; )
    le nettoyage; le ménage; le rangement
  3. reinigen (reiniging; schoonmaak; schoonmaken; )
    le nettoyage; l'épuration; la purification

reinigen Verb (reinig, reinigt, reinigde, reinigden, gereinigd)

  1. reinigen (in zedelijk opzicht zuiveren; kuisen; klaren; louteren)
    nettoyer; purger; épurer; purifier; laver
    • nettoyer Verb (nettoie, nettoies, nettoyons, nettoyez, )
    • purger Verb (purge, purges, purgeons, purgez, )
    • épurer Verb (épure, épures, épurons, épurez, )
    • purifier Verb (purifie, purifies, purifions, purifiez, )
    • laver Verb (lave, laves, lavons, lavez, )
  2. reinigen (schoonmaken; zuiveren; schoonpoetsen)
    nettoyer; purifier; laver; épurer; nettoyer à fond; purger; récurer; éponger
    • nettoyer Verb (nettoie, nettoies, nettoyons, nettoyez, )
    • purifier Verb (purifie, purifies, purifions, purifiez, )
    • laver Verb (lave, laves, lavons, lavez, )
    • épurer Verb (épure, épures, épurons, épurez, )
    • purger Verb (purge, purges, purgeons, purgez, )
    • récurer Verb (récure, récures, récurons, récurez, )
    • éponger Verb (éponge, éponges, épongeons, épongez, )
  3. reinigen (uitmesten; opruimen; schoonmaken; uitruimen)

Konjugationen für reinigen:

o.t.t.
  1. reinig
  2. reinigt
  3. reinigt
  4. reinigen
  5. reinigen
  6. reinigen
o.v.t.
  1. reinigde
  2. reinigde
  3. reinigde
  4. reinigden
  5. reinigden
  6. reinigden
v.t.t.
  1. heb gereinigd
  2. hebt gereinigd
  3. heeft gereinigd
  4. hebben gereinigd
  5. hebben gereinigd
  6. hebben gereinigd
v.v.t.
  1. had gereinigd
  2. had gereinigd
  3. had gereinigd
  4. hadden gereinigd
  5. hadden gereinigd
  6. hadden gereinigd
o.t.t.t.
  1. zal reinigen
  2. zult reinigen
  3. zal reinigen
  4. zullen reinigen
  5. zullen reinigen
  6. zullen reinigen
o.v.t.t.
  1. zou reinigen
  2. zou reinigen
  3. zou reinigen
  4. zouden reinigen
  5. zouden reinigen
  6. zouden reinigen
en verder
  1. ben gereinigd
  2. bent gereinigd
  3. is gereinigd
  4. zijn gereinigd
  5. zijn gereinigd
  6. zijn gereinigd
diversen
  1. reinig!
  2. reinigt!
  3. gereinigd
  4. reinigend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für reinigen:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
lavage reinigen; wassen; wassing afwas; boenen; spoeling; vaat
ménage kuising; opruiming; reinigen; reiniging; schoonmaak; schoonmaken; zuivering familie; gezin; huisgezin; huishouden; huishouding; schoonmaakwerk; schrobben
nettoyage kuis; kuising; opruiming; reinigen; reiniging; schoonmaak; schoonmaken; wassen; wassing; zuivering boenwerk; schoonmaakwerk; schrobben; verwijderen
purification kuis; kuising; reinigen; reiniging; schoonmaak; schoonmaken; zuivering loutering
rangement kuising; opruiming; reinigen; reiniging; schoonmaak; schoonmaken; zuivering arrangement; indeling; opstelling; ordenen; ordening; rangschikken; rangschikking; schikken; schikking
épuration kuis; kuising; reinigen; reiniging; schoonmaak; schoonmaken; zuivering loutering; zuiveringsactie
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
laver in zedelijk opzicht zuiveren; klaren; kuisen; louteren; reinigen; schoonmaken; schoonpoetsen; zuiveren afboenen; afschrobben; afspoelen; boenen; dechargeren; onschuldig verklaren; schoonboenen; schoonschrobben; schoonwassen; schrobben; uitwassen; vrijpleiten; vrijspreken; wassen; zuiveren
nettoyer in zedelijk opzicht zuiveren; klaren; kuisen; louteren; reinigen; schoonmaken; schoonpoetsen; zuiveren afboenen; afdekken; afnemen; afruimen; afschrobben; afstoffen; bergen; boenen; dweilen; knaphouden; loskrijgen; losmaken; lostornen; nethouden; opdweilen; opruimen; opschonen; schoon maken; schoonboenen; schoonhouden; schoonschrobben; schrobben; stoffen; tornen; uithalen; uittrekken
nettoyer à fond opruimen; reinigen; schoonmaken; schoonpoetsen; uitmesten; uitruimen; zuiveren loskrijgen; losmaken; lostornen; stalmesten; tornen; uithalen; uittrekken
purger in zedelijk opzicht zuiveren; klaren; kuisen; louteren; reinigen; schoonmaken; schoonpoetsen; zuiveren laxeren; purgeren
purifier in zedelijk opzicht zuiveren; klaren; kuisen; louteren; reinigen; schoonmaken; schoonpoetsen; zuiveren
récurer reinigen; schoonmaken; schoonpoetsen; zuiveren
éponger reinigen; schoonmaken; schoonpoetsen; zuiveren afvegen; afwissen
épurer in zedelijk opzicht zuiveren; klaren; kuisen; louteren; reinigen; schoonmaken; schoonpoetsen; zuiveren raffineren; veredelen; verfijnen
- schoonmaken

Synonyms for "reinigen":


Antonyme für "reinigen":


Verwandte Definitionen für "reinigen":

  1. het vuil eraf halen, wassen of poetsen1
    • moet je deze kleren niet reinigen?1

Wiktionary Übersetzungen für reinigen:

reinigen
verb
  1. zichtbare en onzichtbare vervuiling van een oppervlak verwijderen
reinigen
Cross Translation:
FromToVia
reinigen poutzer; nettoyer clean — (transitive) to remove dirt from a place or object
reinigen purifier purify — cleanse something of impurities
reinigen nettoyer scavenge — to remove unwanted material