Übersicht
Niederländisch nach Englisch:   mehr Daten
  1. fluctueren:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für fluctueren (Niederländisch) ins Englisch

fluctueren:

fluctueren Verb (fluctueer, fluctueert, fluctueerde, fluctueerden, gefluctueerd)

  1. fluctueren (variëren)
    to vary; to fluctuate
    • vary Verb (varies, varied, varying)
    • fluctuate Verb (fluctuates, fluctuated, fluctuating)

Konjugationen für fluctueren:

o.t.t.
  1. fluctueer
  2. fluctueert
  3. fluctueert
  4. fluctueren
  5. fluctueren
  6. fluctueren
o.v.t.
  1. fluctueerde
  2. fluctueerde
  3. fluctueerde
  4. fluctueerden
  5. fluctueerden
  6. fluctueerden
v.t.t.
  1. heb gefluctueerd
  2. hebt gefluctueerd
  3. heeft gefluctueerd
  4. hebben gefluctueerd
  5. hebben gefluctueerd
  6. hebben gefluctueerd
v.v.t.
  1. had gefluctueerd
  2. had gefluctueerd
  3. had gefluctueerd
  4. hadden gefluctueerd
  5. hadden gefluctueerd
  6. hadden gefluctueerd
o.t.t.t.
  1. zal fluctueren
  2. zult fluctueren
  3. zal fluctueren
  4. zullen fluctueren
  5. zullen fluctueren
  6. zullen fluctueren
o.v.t.t.
  1. zou fluctueren
  2. zou fluctueren
  3. zou fluctueren
  4. zouden fluctueren
  5. zouden fluctueren
  6. zouden fluctueren
en verder
  1. is gefluctueerd
  2. zijn gefluctueerd
diversen
  1. fluctueer!
  2. fluctueert!
  3. gefluctueerd
  4. fluctuerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für fluctueren:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
fluctuate fluctueren; variëren
vary fluctueren; variëren afwisselen; herzien; uiteenlopen; variëren; veranderen; verschillen; verwisselen; wijzigen; wisselen

Wiktionary Übersetzungen für fluctueren:

fluctueren
verb
  1. onregelmatig variëren (binnen bepaalde grenzen), schommelen