Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. volvreten:


Niederländisch

Detailübersetzungen für volvreten (Niederländisch) ins Deutsch

volvreten:

volvreten Verb

  1. volvreten (volproppen; volstoppen; voleten; volschransen)
    hineinstopfen; pfropfen; fressen; stopfen; futtern; vollstopfen; vollfressen
    • hineinstopfen Verb (stopfe hinein, stopfst hinein, stopft hinein, stopfte hinein, stopftet hinein, hineingestopft)
    • pfropfen Verb (pfropfe, pfropfst, pfropft, pfropfte, pfropftet, gepfropft)
    • fressen Verb (fresse, frißt, fraß, fraßt, gefressen)
    • stopfen Verb (stopfe, stopfst, stopft, stopfte, stopftet, gestopft)
    • futtern Verb (futtre, futterst, futtert, futterte, futtertet, gefuttert)
    • vollstopfen Verb (stopfe voll, stopfst voll, stopft voll, stopfte voll, stopftet voll, vollgestopft)

Übersetzung Matrix für volvreten:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
fressen voleten; volproppen; volschransen; volstoppen; volvreten binnenkrijgen; brassen; dineren; onbeschoft eten; onfatsoenlijk eten; oppeuzelen; opslokken; opvreten; schransen; slempen; tafelen; uitgebreid eten; verorberen; verslinden; verzwelgen; vreten; zwelgen
futtern voleten; volproppen; volschransen; volstoppen; volvreten binnenkrijgen; brassen; oppeuzelen; opslokken; opvreten; schransen; slempen; verslinden; verzwelgen; vreten; zwelgen
hineinstopfen voleten; volproppen; volschransen; volstoppen; volvreten bikken; binnenkrijgen; binnenproppen; brassen; bunkeren; consumeren; eten; iemand instoppen; ineen duwen; inproppen; instoppen; naar binnen werken; nuttigen; opeten; opslokken; proppen; schransen; schrokken; slempen; tegoed doen; toedekken; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen; zwelgen
pfropfen voleten; volproppen; volschransen; volstoppen; volvreten brassen; ineen duwen; proppen; schransen; slempen; vreten; zwelgen
stopfen voleten; volproppen; volschransen; volstoppen; volvreten bikken; binnenkrijgen; brassen; breeuwen; bunkeren; consumeren; dichten; eten; gaten dichten; gaten stoppen; ineen duwen; mazen; naar binnen werken; nuttigen; onbeschoft eten; opeten; opslokken; proppen; schransen; schrokken; slempen; stoppen; tegoed doen; tot constipatie leiden; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen; zwelgen
vollfressen voleten; volproppen; volschransen; volstoppen; volvreten
vollstopfen voleten; volproppen; volschransen; volstoppen; volvreten brassen; goed vullen; ineen duwen; proppen; schransen; slempen; volzetten; vreten; zwelgen