Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. kenteren:
  2. Wiktionary:
Deutsch nach Niederländisch:   mehr Daten
  1. kentern:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für kenteren (Niederländisch) ins Deutsch

kenteren:

kenteren Verb (kenter, kentert, kenterde, kenterden, gekenterd)

  1. kenteren
    kentern
    • kentern Verb (kentere, kenterst, kentert, kenterte, kentertet, gekentert)

Konjugationen für kenteren:

o.t.t.
  1. kenter
  2. kentert
  3. kentert
  4. kenteren
  5. kenteren
  6. kenteren
o.v.t.
  1. kenterde
  2. kenterde
  3. kenterde
  4. kenterden
  5. kenterden
  6. kenterden
v.t.t.
  1. ben gekenterd
  2. bent gekenterd
  3. is gekenterd
  4. zijn gekenterd
  5. zijn gekenterd
  6. zijn gekenterd
v.v.t.
  1. was gekenterd
  2. was gekenterd
  3. was gekenterd
  4. waren gekenterd
  5. waren gekenterd
  6. waren gekenterd
o.t.t.t.
  1. zal kenteren
  2. zult kenteren
  3. zal kenteren
  4. zullen kenteren
  5. zullen kenteren
  6. zullen kenteren
o.v.t.t.
  1. zou kenteren
  2. zou kenteren
  3. zou kenteren
  4. zouden kenteren
  5. zouden kenteren
  6. zouden kenteren
en verder
  1. heb gekenterd
  2. hebt gekenterd
  3. heeft gekenterd
  4. hebben gekenterd
  5. hebben gekenterd
  6. hebben gekenterd
diversen
  1. kenter!
  2. kentert!
  3. gekenterd
  4. kenterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für kenteren:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
kentern kenteren dompen; kantelen; kapseizen; kiepen; om het lijf slaan; omkantelen; omklappen; omslaan; omver kiepen; over een kant vallen

Wiktionary Übersetzungen für kenteren:




Deutsch

Detailübersetzungen für kenteren (Deutsch) ins Niederländisch

kentern:

kentern Verb (kentere, kenterst, kentert, kenterte, kentertet, gekentert)

  1. kentern (kippen; kanten; umkippen)
    kantelen; omkantelen; over een kant vallen
  2. kentern (kippen; umfallen)
    kantelen; omver kiepen; kiepen; dompen
    • kantelen Verb (kantel, kantelt, kantelde, kantelden, gekanteld)
    • kiepen Verb (kiep, kiept, kiepte, kiepten, gekiept)
    • dompen Verb (domp, dompt, dompte, dompten, gedompt)
  3. kentern (umschlagen)
    kapseizen
    • kapseizen Verb (kapseis, kapseist, kapseisde, kapseisden, gekapseisd)
  4. kentern
    kenteren
    • kenteren Verb (kenter, kentert, kenterde, kenterden, gekenterd)
  5. kentern (umschlagen; kippen)
    omklappen
    • omklappen Verb (klap om, klapt om, klapte om, klapten om, omgeklapt)
  6. kentern (sich einwickeln; umkippen; umschlagen)
    omslaan; om het lijf slaan

Konjugationen für kentern:

Präsens
  1. kentere
  2. kenterst
  3. kentert
  4. kenteren
  5. kentert
  6. kenteren
Imperfekt
  1. kenterte
  2. kentertest
  3. kenterte
  4. kenterten
  5. kentertet
  6. kenterten
Perfekt
  1. habe gekentert
  2. hast gekentert
  3. hat gekentert
  4. haben gekentert
  5. habt gekentert
  6. haben gekentert
1. Konjunktiv [1]
  1. kentere
  2. kenterest
  3. kentere
  4. kenteren
  5. kenteret
  6. kenteren
2. Konjunktiv
  1. kenterte
  2. kentertest
  3. kenterte
  4. kenterten
  5. kentertet
  6. kenterten
Futur 1
  1. werde kentern
  2. wirst kentern
  3. wird kentern
  4. werden kentern
  5. werdet kentern
  6. werden kentern
1. Konjunktiv [2]
  1. würde kentern
  2. würdest kentern
  3. würde kentern
  4. würden kentern
  5. würdet kentern
  6. würden kentern
Diverses
  1. kenter!
  2. kentert!
  3. kenteren Sie!
  4. gekentert
  5. kenternd
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Übersetzung Matrix für kentern:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
kapseizen Kentern
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
dompen kentern; kippen; umfallen
kantelen kanten; kentern; kippen; umfallen; umkippen drehen; herumdrehen; herumschwenken; herumwirbeln; kehren; kugeln; rollen; rotieren; sich drehen; sich herum drehen; sich wälzen; transformieren; umdrehen; umkehren; umwenden; verdrehen
kapseizen kentern; umschlagen
kenteren kentern
kiepen kentern; kippen; umfallen kippen; purzeln; stolpern; taumeln; umfallen; umkippen
om het lijf slaan kentern; sich einwickeln; umkippen; umschlagen
omkantelen kanten; kentern; kippen; umkippen
omklappen kentern; kippen; umschlagen
omslaan kentern; sich einwickeln; umkippen; umschlagen auseinandernehmen; hinabstürzen; niederfallen; niederschlagen; plötzlich verändern; umblättern; umkippen; umschlagen; zu Boden schlagen
omver kiepen kentern; kippen; umfallen
over een kant vallen kanten; kentern; kippen; umkippen

Wiktionary Übersetzungen für kentern:

kentern
verb
  1. Nautik: (von Wasserfahrzeugen) sich zur Seite neigen und auf der einen Seite oder kieloben liegen bleiben
kentern
verb
  1. ondersteboven komen liggen

Cross Translation:
FromToVia
kentern kapseizen capsize — (intransitive) to overturn
kentern omvallen; kapseizen keel over — of a vessel: to roll so far on its side that it cannot recover
kentern omstoten upset — tip, overturn