Französisch

Detailübersetzungen für couler (Französisch) ins Niederländisch

couler:

couler Verb (coule, coules, coulons, coulez, )

  1. couler (s'écouler)
    lopen; vloeien; stromen
    • lopen Verb (loop, loopt, liep, liepen, gelopen)
    • vloeien Verb (vloei, vloeit, vloeide, vloeiden, gevloeid)
    • stromen Verb (stroom, stroomt, stroomde, stroomden, gestroomd)
  2. couler (s'effoncer dans l'eau; sombrer)
    ondergaan; zinken; onder water gaan
  3. couler (s'enfoncer; sombrer; s'enliser)
    vervallen; wegglijden; inzinken; aftakelen; afzakken; afglijden; wegzinken
    • vervallen Verb (verval, vervalt, verviel, vervielen, vervallen)
    • wegglijden Verb (glijd weg, glijdt weg, gleed weg, gleden weg, weggegleden)
    • inzinken Verb (zink in, zinkt in, zonk in, zonken in, ingezonken)
    • aftakelen Verb (takel af, takelt af, takelde af, takelden af, afgetakeld)
    • afzakken Verb (zak af, zakt af, zakte af, zakten af, afgezakt)
    • afglijden Verb (glijd af, glijdt af, gleed af, gleden af, afgegleden)
    • wegzinken Verb (zink weg, zinkt weg, zonk weg, zonken weg, weggezonken)
  4. couler (ruisseler; s'écouler)
    vloeien; in stralen lopen
  5. couler (ruisseler; s'écouler)
    gulpen; gutsen; in stromen neerstorten
  6. couler (baisser; tomber; diminuer; )
    zakken; kelderen
    • zakken Verb (zak, zakt, zakte, zakten, gezakt)
    • kelderen Verb (kelder, keldert, kelderde, kelderden, gekelderd)
  7. couler (ruisseler; dégoutter; suinter; )
    druppelen; afdruipen; sijpelen; droppen; druipen; druppen; druppels laten vallen; uitdruppelen
    • druppelen Verb (druppel, druppelt, druppelde, druppelden, gedruppeld)
    • afdruipen Verb (druip af, druipt af, droop af, dropen af, afgedropen)
    • sijpelen Verb (sijpel, sijpelt, sijpelde, sijpelden, gesijpeld)
    • droppen Verb (drop, dropt, dropte, dropten, gedropt)
    • druipen Verb (druip, druipt, droop, dropen, gedropen)
    • druppen Verb (drup, drupt, drupte, drupten, gedrupt)
    • uitdruppelen Verb (druppel uit, druppelt uit, druppelde uit, druppelden uit, uitgedruppeld)
  8. couler (s'écouler; fuir; s'enfuir)
    vluchten; wegvluchten; vlieden
  9. couler (s'enfoncer; galvaniser; sombrer; se plonger)
    verzinken; galvaniseren
    • verzinken Verb (verzink, verzinkt, verzonk, verzonken, verzonken)
    • galvaniseren Verb (galvaniseer, galvaniseert, galvaniseerde, galvaniseerden, gegalvaniseerd)
  10. couler (s'écouler; ruisseler)
    afvloeien; wegvloeien; wegstromen
    • afvloeien Verb (vloei af, vloeit af, vloeide af, vloeiden af, afgevloeid)
    • wegvloeien Verb (vloei weg, vloeit weg, vloeide weg, vloeiden weg, weggevloeid)
    • wegstromen Verb (stroom weg, stroomt weg, stroomde weg, stroomden weg, weggestroomd)
  11. couler (écouler; déverser)
    afvoeren; doen wegvloeien
  12. couler
    weglekken
    • weglekken Verb (lek weg, lekt weg, lekte weg, lekten weg, weggelekt)

Konjugationen für couler:

Présent
  1. coule
  2. coules
  3. coule
  4. coulons
  5. coulez
  6. coulent
imparfait
  1. coulais
  2. coulais
  3. coulait
  4. coulions
  5. couliez
  6. coulaient
passé simple
  1. coulai
  2. coulas
  3. coula
  4. coulâmes
  5. coulâtes
  6. coulèrent
futur simple
  1. coulerai
  2. couleras
  3. coulera
  4. coulerons
  5. coulerez
  6. couleront
subjonctif présent
  1. que je coule
  2. que tu coules
  3. qu'il coule
  4. que nous coulions
  5. que vous couliez
  6. qu'ils coulent
conditionnel présent
  1. coulerais
  2. coulerais
  3. coulerait
  4. coulerions
  5. couleriez
  6. couleraient
passé composé
  1. ai coulé
  2. as coulé
  3. a coulé
  4. avons coulé
  5. avez coulé
  6. ont coulé
divers
  1. coule!
  2. coulez!
  3. coulons!
  4. coulé
  5. coulant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Übersetzung Matrix für couler:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
afdruipen égouttage
afvloeien couler
droppen droppage; déposition; parachutage
gutsen acte de gouger
inzinken affaissement; tassement de terrain; éboulement; écroulement
kelderen abaissement; chute
lopen acte de marcher; va-et-vient
stromen circulation; flux; écoulement
uitdruppelen égouttage
vervallen expiration; écoulement
verzinken galvanisation
wegglijden glissade
wegstromen couler
wegvloeien couler
wegzinken affaissement; tassement de terrain; éboulement; écroulement
zakken poches; sacs à main
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
afdruipen couler; dégouliner; dégoutter; goutter; ruisseler; s'égoutter; suinter s'en aller l'oreille basse; s'égouter
afglijden couler; s'enfoncer; s'enliser; sombrer glisser; glisser jusqu'au bas
aftakelen couler; s'enfoncer; s'enliser; sombrer affaiblir; atténuer
afvloeien couler; ruisseler; s'écouler congédier; débaucher; décharger; dégommer; démettre; jeter dehors; licencier; mettre au rancart; mettre sur le pavé
afvoeren couler; déverser; écouler décharger; dégager; déporter; déverser; emmener; emporter; excréter; porter; remporter; éjecter; évacuer
afzakken couler; s'enfoncer; s'enliser; sombrer
doen wegvloeien couler; déverser; écouler
droppen couler; dégouliner; dégoutter; goutter; ruisseler; s'égoutter; suinter dégouliner; dégoutter; déposer quelque part; goutter; laisser quelque part; ruisseler; s'égoutter; suinter; transpirer
druipen couler; dégouliner; dégoutter; goutter; ruisseler; s'égoutter; suinter dégouliner; dégoutter; goutter; ruisseler; s'égoutter; suinter; transpirer
druppelen couler; dégouliner; dégoutter; goutter; ruisseler; s'égoutter; suinter dégouliner; dégoutter; goutter; ruisseler; s'égoutter; suinter; transpirer
druppels laten vallen couler; dégouliner; dégoutter; goutter; ruisseler; s'égoutter; suinter dégouliner; dégoutter; goutter; ruisseler; s'égoutter; suinter; transpirer
druppen couler; dégouliner; dégoutter; goutter; ruisseler; s'égoutter; suinter dégouliner; dégoutter; goutter; ruisseler; s'égoutter; suinter; transpirer
galvaniseren couler; galvaniser; s'enfoncer; se plonger; sombrer galvaniser
gulpen couler; ruisseler; s'écouler
gutsen couler; ruisseler; s'écouler
in stralen lopen couler; ruisseler; s'écouler
in stromen neerstorten couler; ruisseler; s'écouler
inzinken couler; s'enfoncer; s'enliser; sombrer s'effondrer; s'enfoncer; s'écrouler; tomber en ruine
kelderen baisser; couler; diminuer; décroître; s'affaisser; s'effoncer; s'écrouler; se plonger; sombrer; tomber basculer; culbuter; dégringoler; se deprécier; tomber
lopen couler; s'écouler avancer; faire un tour; se balader; se mouvoir; se promener
onder water gaan couler; s'effoncer dans l'eau; sombrer
ondergaan couler; s'effoncer dans l'eau; sombrer craquer; mourir; périr; s'écrouler; sombrer; être tué
sijpelen couler; dégouliner; dégoutter; goutter; ruisseler; s'égoutter; suinter dégouliner; dégoutter; ruisseler; suinter
stromen couler; s'écouler
uitdruppelen couler; dégouliner; dégoutter; goutter; ruisseler; s'égoutter; suinter s'égouter
vervallen couler; s'enfoncer; s'enliser; sombrer aborder; aboutir; aboutir à; aller en pente; amoindrir; arriver; arriver à; atteindre; atterrir; baisser; descendre; descendre en pente douce; diminuer; décliner; décroître; délabrer; dépérir; expirer; finir; parvenir; parvenir à; passer; prendre fin; réduire; réussir; s'achever; s'arrêter; s'écouler; se délabrer; se passer; se retrouver; se terminer; se terminer par; stopper; terminer; tomber dans; tomber en ruïne
verzinken couler; galvaniser; s'enfoncer; se plonger; sombrer
vlieden couler; fuir; s'enfuir; s'écouler
vloeien couler; ruisseler; s'écouler
vluchten couler; fuir; s'enfuir; s'écouler ficher le camp; filer; fuir; lever l'ancre; partir en courant; réussir à sortir; s'enfuir; s'échapper; s'évader
wegglijden couler; s'enfoncer; s'enliser; sombrer affaiblir; atténuer
weglekken couler
wegstromen couler; ruisseler; s'écouler
wegvloeien couler; ruisseler; s'écouler
wegvluchten couler; fuir; s'enfuir; s'écouler fuir; s'enfuir
wegzinken couler; s'enfoncer; s'enliser; sombrer
zakken baisser; couler; diminuer; décroître; s'affaisser; s'effoncer; s'écrouler; se plonger; sombrer; tomber
zinken couler; s'effoncer dans l'eau; sombrer pourrir; périr; sombrer
AdjectiveVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
vervallen expiré; passé; usé; écoulé
zinken en zinc

Synonyms for "couler":


Wiktionary Übersetzungen für couler:

couler
verb
  1. Traductions à trier suivant le sens
couler
verb
  1. voortbewegen van vloeistoffen
  2. zacht stromen
  3. in een vloeistof, meestal water, traag naar beneden zakken

Cross Translation:
FromToVia
couler gieten cast — to make by pouring into a mould
couler vloeien; stromen flow — to move as a fluid
couler kelderen; zinken founder — to sink
couler zinken sink — cause (ship, etc) to sink
couler vloeien fließen — (intransitiv) von einer Flüssigkeit: sich kontinuierlich bewegen
couler lopen laufenvon Flüssigkeiten: sich fortbewegen

Verwandte Übersetzungen für couler